), Theou (Gods) Huios (Zoon), Soter (Redder).
Daarna werd het volk vergast - en nu niet meer de godin van het water - met de Krakelingen , welke de priester en de wereldlijke overheden hen toewierpen.
Vervangt dit Krakelingenwerpen het rondgeven van den wijnbeker niet, die nog enkel bij de overheden rondgaat? Of is dit niet een overblijfsel van het feestmaal dat elk offerfeest volgde? Op te merken nochtans dat, na het feest op den Oudenberg, het schepencollege en ambtenaren verschillende vertegenwoordigers van de deelnemende maatschappijen aan een feesttafel uitnodigden.
's Avonds werd het feest besloten, op den Oudenberg, door het aansteken van een groot vuur, dat uren in de ronde zichtbaar is. Men stak een houten ton aan, opgevuld met brandbare stoffen en met pek bestreken, aan een hogen staak vastgemaakt.
Toen de jonge dorpelingen uit het omliggende het vuur ontwaarden staken ook zij hun strooien toortsen aan onder 't zingen van
Halmke brand
Zeven zakken op 't dagwand
Hierbij vraagt Campen zich af of dat niet een laatste doorslaand bewijs zou zijn : het aangestoken vuur moest de gunsten afsmeken van den Zonnegod ofwel van de weldoende godin van den oogst Herta, die de oogsten deden rijpen en de schuren opvulden (11).
Ook de abt van de St. Adrianus abdij nam deel aan het feest. Sedert de overbrenging van de abdij uit Dikkelvenne naar onze stad, in 1080, leverde de abt telken jare de ton die. moest dienen voor het vreugdevuur (12) .
Ons inziens is dit wel de historische uitleg van het feest.
Waarom dit nu gevierd wordt op Vastenavond ?
We denken dat het om de volgende reden is.
Het feest der Krakelingen werd dus verchristelijkt. Men bleef het vieren in 't begin der Lente. Maar het kon toch niet zijn dat men feestte gedurende den groten veertigdaagsen Vasten vóór Pasen. Waarschijnlijk hebben dan de kerkelijke overheden besloten dit feest te vieren vóór het begin van den Vasten, dus op Vastenavond.
Komt daar ook onze vastenavondviering niet van voort samen met het vaarwel aan het vleesch (eten) (in 't latijn : carnem vale : carnaval) ?
Wat nu ook de oorsprong van dit feest weze, zeker is het dat het reeds als een feest, dat sinds lange tijden moest bestaan, gevierd werd op het einde van de XIVe eeuw, zoals blijkt uit een rekening van het jaar 1397 (13) .
Eeuwen lang werd en wordt dit feest nu nog op waarlijk indrukwekkende wijze gevierd, 's namiddags van den Zondag van den Groten Carnaval. Van 's morgens vroeg komen de boeren en de boerinnen naar de stad. Na den middag vergaderen zij op de Grote Markt. Op klokslag twee uur begeven zich de geestelijke en wereldlijke overheden, voorafgegaan door de muziek, naar den Oudenberg.
In de kapel bidden de overheden de Litanie van 0. L. Vrouw, en begeven zich daarna naar het omheinde heuveltje achter de kapel. Men biedt aan den Deken eerst, daarna aan de wereldlijke overheid, een eeuwenouden beker aan, met wijn en enkele levende grondelinkjes gevuld, en iedereen moet van den inhoud in zwelgen.
Daarna werpen Deken, Burgemeester, Schepenen en de andere uitgenodigden met Krakelingen (kleine harde broodjes) en eertijds ook koeken, droge haringen, appelsienen, enz.
Elk wringt en springt en rekt al wat hij kan om 't een of 't ander vast te krijgen al was 't een... koud bad in het vijvertje beneden het heuveltje, want op heel het toppunt van den berg staat het volk dicht samengetroept, zodat het soms gebeurt dat de ene of de andere onder 't drummen en 't stoten in den vijver tuimelt.
s Avonds wordt dan op den Oudenberg een ton, met brandbare stoffen opgevuld, aangestoken, ogenblikkelijk beantwoord door andere vreugdevuren in de dorpen en op de heuvels van het omliggende, terwijl vroeger in het stadhuis door de gemeenteraadsleden een gastmaal aangeboden werd aan de leden van de verschillende deelnemende maatschappijen.
En zoo wordt, Goddank, jaar op jaar, nog een onzer oude Vlaamse volksgebruiken, hier ter stede, hernieuwd.
P. Rudolf-Robert Labijn
Van de Congregatie der Paters Jozefieten
_______________________
(1) Overname uit P. Rudolf-Robert Labyn, Onze-Lieve-Vrouw van den oudenberg te Geraardsbergen, Leuven 1934
(2) Hij verwijst hier naar de Excellente Cronike van Vlaanderen, fo Ixvij vo.
(3) V. Campen, a. w., blz. 5.
(4) La Féte des Krakelingen et le Tonnekenbrand á Grammont. Deze verhandeling verscheen eerst in 1906, in De Kleine Gazet van Geeraardsbergen, te beginnen van af januari en Februari. In 1924 gaf bij ze afzonderlijk uit.
(5) V. Fris, a. w., blz. 469 en v.v.
(6) V. Campen, a. w. blz. 7.
(7) Dom Louis Gougaud, Les Chrétientés Celtiques (J. Gabalda, Paris, 1911), blz. 11 en v.v.
(8) Campen gewaagt niet van die bronnenverering.
(9) Fris, a. w., blz. 471. Campen geeft een andere uitleg voor het visje, misschien wel de echte. Zie verder.
(10) Monumenta Germaniae Historica. P. Ewald et L. M. Hartmann, apud Weidmannos, Berolini 1899. Gregorii 1, Papae Registrum Epistolarum. Tomus II, p. 330.
(11) V. Campen, a. w., blz. 11.
(12) V. Fris, a. w., blz. 473-474.
(13) « Item costen gedaen by der ghemeente wet in groot vasten avondt up den ouden berch als men daer doet een wyn vat barnen alsout coustume es te coste van dien daghe ». (Campen, a. w., blz. 4).